Arbeidskosten (loonkosten en Inhuur)

Inleiding

In september 2015 is de nieuwe organisatiekoers omarmd die onder meer via het Programma van Waarde vorm wordt gegeven. Met dit programma ontwikkelt de provincie zich tot een opgavegerichte organisatie die de eigen ambities verbindt en realiseert met de omgeving. Onderdeel van de ontwikkeling naar opgavegericht werken is het scherp inzichtelijk hebben van de benodigde arbeidskosten om het provinciale doel te bereiken. In dit deel van de paragraaf Bedrijfsvoering wordt ingegaan op de samenstelling en de omvang van de benodigde arbeidskosten, bestaande uit:

  1. loonkosten voor de formatie van de provincie Zuid-Holland;
  2. loonkosten voor medewerkers in dienst van de provincie welke worden gedekt vanuit materiële budgetten;
  3. kosten voor de inhuur van externen.
  4. ontvangsten detacheringen en UWV;

De arbeidskosten bestaan uit loonkosten en kosten voor inhuur van externen. Het BBV schrijft voor dat de arbeidskosten verbonden aan de uitvoering van de beleidsprogramma’s, de directe arbeidskosten, worden opgenomen bij de beleidsprogramma’s. De arbeidskosten van de ondersteunende taken (overhead) worden apart verantwoord in Overzichten en Middelen. Het gevolg van deze BBV-werkwijze is dat geen inzicht bestaat in het totaal van de arbeidskosten en de richtlijnen die hierop van toepassing zijn. Om dit inzicht te bieden is deze informatie in de paragraaf Bedrijfsvoering opgenomen. Dit betreft een aanvulling op de voorschriften die daarvoor in het BBV zijn opgenomen.

Totaalbeeld arbeidskosten

In de onderstaande tabel is het begrote bedrag van de arbeidskosten opgenomen, onderverdeeld naar de loonkosten en de kosten voor inhuur van externen.

Tabel: Totaalbeeld arbeidskosten

Omschrijving
(bedragen x € 1 mln)

2017
Na NJN

2018

2019

2020

2021

2022

A. Loonkosten

111,5

112,7

111,5

111,5

110,9

109,8

B. Loonkosten

5,3

4,9

4,9

4,9

4,9

4,9

C. Kosten voor inhuur van externen

17,3

17,3

17,3

17,3

17,3

17,3

Totaal arbeidskosten

134,1

134,9

133,7

133,7

133,1

132

Percentage inhuur

12,90%

12,82%

12,94%

12,94%

13,00%

13,11%

Toelichting op de onderdelen van de arbeidskosten

A: loonkosten voor de formatie van de provincie Zuid-Holland
Het formatiebudget bestaat uit vaste en variabele loonkosten en het frictiebudget personeel gerelateerde kosten en is passend binnen de loonbudgetten die hiervoor door PS beschikbaar zijn gesteld in de meerjarenramingen. De basis voor dit budget is de door PS vastgestelde formatie. Met ingang van 2018 zijn, volgens het onderhandelaarsakkoord over de cao 2017-2018, de gedifferentieerde loonkosten toegevoegd aan het budget vaste loonkosten.

Vaste loonkosten zijn de reguliere beloningen volgens de salarisschaal en vaste toelagen.
Variabele loonkosten hebben betrekking op eenmalige betalingen zoals overwerkkosten, toelagen onregelmatigheid en reis- en verblijfkosten.
Frictiebudget personeel gerelateerde kosten is budget beschikbaar voor bijzondere omstandigheden, overgangsregelingen, specifieke afspraken en onvoorziene zaken. Het budget is meerjarig gevormd bij opstellen van de Begroting 2017 als sluitpost van de totale loonkosten.

Tabel: Formatiebudget

Omschrijving
(bedragen x € 1 mln)

2017

2018

2019

2020

2021

2022

Formatie (fte)

1407 fte

1407 fte

1395 fte

1392 fte

1388 fte

1376 fte

Vaste loonkosten

108

110,3

109,1

108,8

108,3

107,2

Variabele loonkosten

2,3

2

2

2

2

2

Gedifferentieerde loonkosten

0,8

0

0

0

0

0

Frictie personeel gerelateerde kosten

0,4

0,5

0,4

0,7

0,7

0,6

Totaal formatiebudget

111,5

112,7

111,5

111.5

110,9

109,8

De afname van de formatieomvang in de periode 2019-2022 is ten opzichte van het gepresenteerde verloop in de Begroting 2017 ongewijzigd en betreft afbouw van de overheadformatie bij DCZ (afbouw in 2019 6,5 fte en in 2020 2,4 fte, daarna is afbouw afgerond), afbouw van tijdelijke capaciteit voor PZI (5,5 fte in 2019) en het effect van de overname van medewerkers van oud DLG (3 fte in 2021 en 11 fte in 2022).

De vaste loonkosten stijgen in 2018 ten opzichte van 2017 met € 2,3 mln. Dit wordt veroorzaakt door:

  • structurele loonsverhogingen vanuit het onderhandelaarsakkoord bij de cao van 1,3% met ingang van 2018 (€ 2,2 mln);
  • omzetting van het budget gedifferentieerd belonen naar vaste loonkosten als gevolg van de aanpassing van de cao 2017-2018 (€ 0,8 mln);
  • incidenteel € 0,7 mln vanuit het onderhandelaarsakkoord bij de cao in 2017.

Basis voor het budget variabele loonkosten zijn de gerealiseerde kosten van het begrotingsjaar-2 (t-2). Deze bedragen € 2 mln, wat in lijn is met de realisatie van de voorafgaande jaren. De meerjarenraming van het budget frictie personeel gerelateerde kosten is ten opzichte van de Begroting 2017 onveranderd.

B: loonkosten voor medewerkers in dienst van de provincie welke worden gedekt vanuit materiële budgetten
Dit onderdeel betreft de medewerkers in dienst van de provincie, waarvan de loonkosten worden gedekt uit materiële budgetten. Hierbij gaat het vaak om capaciteitsinzet als onderdeel van (extra) beschikbaar gestelde middelen voor intensivering van beleid. Op basis van de laatste inschattingen wordt hiervoor jaarlijks een bedrag van € 4,9 mln uitgegeven, onder andere aan trainees, decentralisatie natuur, invoering omgevingswet, Europa en het programma Energietransitie. Bij het opstellen van de afdelingsplannen 2018 wordt dit budget verder gespecificeerd.

C: kosten voor de inhuur van externen
De omvang van de inhuur is een managementkeuze op grond van een aantal criteria zoals specifieke expertise en opvang van fluctuaties in de personele bezetting en vervanging bij ziekte of vacature. Daarnaast is gekozen voor een flexibele schil bij de uitvoering van programma’s en projecten. Het management is verantwoordelijk voor aansluiting van de gevraagde prestaties op de (geplande) arbeidscapaciteit. Provincies volgen voor wat betreft de inhuur de rijksdefinitie. Dat betekent dat de kosten van inhuur inclusief de investeringsprojecten worden gepresenteerd. De verwachte omvang van de inhuur is niet exact te voorspellen, ook al omdat deze deels wordt bepaald door niet direct te beïnvloeden factoren zoals personeelsverloop. Uitgaande van de laatste inschattingen bedraagt de totale inhuur € 22,3 mln, € 17,3 mln wordt gedekt uit materiële budgetten. Bij het opstellen van de afdelingsplannen 2018 wordt dit budget verder gedefinieerd. Indien dat leidt tot aanpassingen, zal dit worden meegenomen in de Voorjaarsnota 2018.

D: ontvangsten detacheringen en UWV
De provincie kent naast de arbeidskosten ook ontvangsten. Dit betreft enerzijds ontvangsten voor elders gedetacheerde medewerkers (maar waarvoor bij de provincie wel loonkosten bestaan), anderzijds betreft dit uitkeringen van het UWV bij onder andere zwangerschap. De ontvangsten maken onderdeel uit van het totale kader van de arbeidskosten en bedragen op basis van de realisatie van de afgelopen jaren jaarlijks ongeveer € 2,5 mln.

Versnellen
De versnelling die het College ingezet heeft met de investeringsimpuls ‘extra investeringen in een slimmer, schoner en sterker Zuid-Holland’ is verwerkt in de Voorjaarsnota 2017. In deze Begroting 2018 leest u in een aparte kijklijn hoe het staat met de voortgang hiervan.

Bij de verwerking in de Voorjaarsnota 2017 zijn daarbij geen middelen voor de uitvoering opgenomen. Het omzetten van de investeringsimpuls in concrete uitvoering kost de organisatie echter veel moeite. Ook is nog niet voor alle impulsen scherp hoe het geld wordt uitgegeven. Het is inmiddels duidelijk dat het ontbreken van aanvullende personele capaciteit de handelingssnelheid in de Investeringsimpuls zichtbaar heeft belemmerd.

Eerder is bij substantiële nieuwe budgetten direct een afspraak gemaakt over een deel dat ingezet kan worden voor uitvoeringskosten, met name personele capaciteit. Recent bijvoorbeeld 5% bij het budget voor de Energietransitie.  Bij de besluitvorming over de Investeringsimpuls blijkt nu onvoldoende helder te zijn stil gestaan bij een afspraak over het inzetten van een deel van het budget Investeringsimpuls voor personele capaciteit voor het uitvoeren en realiseren van de Investeringsimpuls.  

Maximaal 5%( € 2,25 mln) van de € 45 mln (€ 48 mln - € 3 mln Beperkte verlaging opcenten op de MRB) van de Extra investeringen in een slimmer, schoner en sterker Zuid-Holland kan worden ingezet voor aanvullende personele capaciteit. Afhankelijk van de behoefte zal dit landen op B: loonkosten voor medewerkers in dienst van de provincie welke worden gedekt vanuit materiële budgetten (loonkosten) en/of C: kosten voor de inhuur van externen. Dit komt dan bovenop de bedragen zoals genoemd in het bovenstaande overzicht totaalbeeld arbeidskosten.